Indisch Wetenschappelijk Instituut
 
W.C.M. van der Kleij (1903-1957)


{1903:Oss, Nederland}

1903
Op deze foto is ze vijf jaar, de kleine Mien die later in Indië Minke genoemd zal worden. Ze is het enige kind van Johannes van der Kleij en Wilhelmina Cheizo. Als deze foto gemaakt wordt, woont ze al niet meer in Oss, Noord-Brabant waar ze in 1903 werd geboren, maar in Nijmegen waar haar vader accountant is. De foto is bij oma en opa in Den Haag gemaakt. Straks gaat ze voor het eerst naar school. Daar zal ze negens en zelfs tienen halen voor rekenen, wiskunde en natuurkunde, ook op de eindexamens van de 'Hoogere Burger School met vijfjarigen cursus' en op de kweekschool van de 'R.K. Normaalschool des Filles de la Sagette". Ze wordt onderwijzeres, Hoofdonderwijzeres zelfs, met een 9 voor wiskunde en een 4 voor opvoedkunde. Op haar Akte van Benoeming uit 1922 is in handschrift een 11e artikel toegevoegd. Daar staat: "De benoemde verliest door het aangaan van een huwelijk het recht op hare betrekking en het ontslag zal ingaan op den laatsten dag der maand; waarin het huwelijk voltrokken wordt". Het is een regeling die niet voor mannen geldt. En ook niet in Indië. Dat is maar goed ook, want zij zal die onderwijsdiploma's daar nog eens heel hard nodig hebben. 

{1927:Wijchen}

1927
Nog één getuigschrift zal Mien nog halen. Deze keer bij de gemeente Wijchen waar ze ruim vier jaar woonde en werkte. Ze heeft het nodig om zich met haar kersverse echtgenoot Fredrik Karthaus in Indië te kunnen vestigen. Fredrik komt uit Ngawi, een plaatsje in Oost-Java waar zelfs zij als onderwijzeres nog nooit van gehoord heeft. Maar ze kennen elkaar uit Nijmegen waar hij op de HBS zat voor hij in Utrecht voor tandarts ging studeren. Ze trouwen in januari 1928 voor de kerk, en een maand eerder al op huwelijkse voorwaarden. Hij brengt een compleet instrumentarium voor de tandartspraktijk in en een bedrag van ruim 7000 gulden. Zij neemt haar Gero-zilver mee, plus een volledig eetservies, huisraad, prenten en zilverwerk ter waarde van 1000 gulden en contanten ten bedrage van f 5000,00. Aldus goed uitgerust en georganiseerd, vestigen zij zich in het kratonstadje Cheribon op de noordkust van West-Java, waar hun zoons Bud (1930) en Bob (1932) geboren worden. Ze hebben het goed. Ze zijn gelukkig.

{1940:Ambarawa}

1940
Vijftien jaar later slaat een vreemd noodlot hard toe. Haar man wordt in december 1940 'knijp gezet' in Ambarawa, een legerplaats van het KNIL op Midden-Java. Sinds de Duitse inval zijn wel meer mannen met Duitse namen opgepakt, maar waarom haar Fredrik? Ze zeggen dat hij 'staatsgevaarlijk' is, maar waarom? Haar welvarende leventje als vrouw in een notabel gezin verandert ingrijpend. Via de commandant van Ambarawa stuurt haar man haar een Algemene Volmacht, zodat ze zijn auto en desnoods zijn instrumentarium kan verkopen om aan geld te komen. Maar dat doet ze niet, ze neemt een baan aan als docente aan de 2e Arjoenaschool van de N.I.A.T.W.U., de Nederlandsch-Indische Afdeling van de Theosofische Wereld Universiteit in Bandoeng, West-Java. Zo heeft ze een inkomen voor haar gezin en kan ze af en toe haar man bezoeken nu hij overgeplaatst is naar de gevangenis in Bandoeng. Ze werkt daar tot de bezetter het Nederlandstalig onderwijs verbiedt. Maar dan komt gelukkig haar man weer thuis. Hij is bevrijd door de Jap. Want ook de Japanners gaan af op Fredriks Duitse achternaam en niet op zijn Nederlandse paspoort. Opeens houdt zijn naam hem dus juist buiten de kampen. En als ze toch een oproep voor internering krijgen, brengt zijn stamboom nog eens uitkomst voor haar gezin. Haar schoonmoeder Marie, die Minke nooit gekend heeft omdat zij al in 1914 overleed, blijkt geen 'Europeaan'  te zijn, maar Indonesische. Minke begrijpt er het fijne niet van, die koloniale mores hebben haar nooit zo geinteresseerd. Ze gaat ze pas aan den lijve ondervinden als op de markt niemand haar nog voedsel wil verkopen. Ze is fors en blank, ze komt maar niet meer op straat. Ze loopt gevaar.

{1948:Cheribon, Indonesië}

1948
Ze gaan niet terug naar Cheribon na de Japanse tijd, ze blijft met haar gezin in Bandoeng. Maar de vooroorlogse beschuldiging van potentiële staatsgevaarlijkheid blijft als een zwaard van Damocles boven haar en haar gezin hangen. De praktijk van haar man lijdt er onder, hij heeft nauwelijks nog patiënten. En terwijl hij vecht voor 'onvoorwaardelijke buiten vervolgstelling', brengt zij het gezinsinkomen binnen, nu als docente aan de Openbare MULO aan de Sumatrastraat no 36a. Wat een geluk dat in Indië de regel niet geldt dat getrouwde vrouwen niet in het onderwijs mogen werken. Minke houdt van haar werk. Maar het breekt haar op. Die sfeer van wantrouwen, de valse beschuldigingen, de bezettingstijd, de bersiap daarna, het toenemend gevaar van het nationalisme, af en toe oplaaiend in openlijke haatreacties als zij buiten loopt. Haar gezondheid gaat snel achteruit. Als ze in 1949 hoort dat haar moeder is overleden, begint ze voorbereidingen te treffen om op verlof naar Europa te gaan.

{1950:Soest, Nederland}

1950
Het is niet eenvoudig Indonesië te verlaten. Vanwege de aanstaande souvereiniteitsoverdracht is het nagenoeg onmogelijk om passage te boeken. Een verklaring van haar huisarts helpt, ze krijgt voorrang op de wachtlijsten vanwege haar slechte gezondheid. In mei 1950 krijgt ze eervol ontslag en stapt ze op de boot naar Nederland. Haar man kan en wil niet mee zolang zijn eerherstel niet rond is. En Bud, haar oudste zoon, is verliefd en wil in Indonesië blijven. Op haar thuisvaart is alleen haar jongste zoon Bob bij haar. Op 21 juni spoelt ze na 27 tropenjaren weer aan op de kust van Nederland. Ze gaat met Bob bij haar vader in Soest wonen, maar een maand na hun aankomst overlijdt hij.

{1952:Bandoeng}

1952
Omdat Bob naar de MTS wil, verhuizen ze naar Den Haag. Daar komt eerst een heerlijk bericht binnen. Haar man kan Indië verlaten en heeft passage geboekt, hij zal eind februari aankomen in Rotterdam. In blijde afwachting daarvan krijgt ze in januari, op haar trouwdag, via Holland Radio PTT een telegram. Het komt van haar oudste zoon uit Bandoeng. "Paps ernstig ziek. Brief volgt". Nog voor de vervolgbrief aankomt is ze al weduwe en is haar man al in Bandoeng begraven. Wel krijgt ze nog dat jaar een schoondochter. Via een notaris in Den Haag geeft ze uit de verte toestemming voor het huwelijk van haar oudste zoon met Toosje Lammerts van Bueren uit Djatibarang, het spoorwegstationdorpje van waaruit van oudsher de Cheribon Ekspres vertrekt.

{1956:Den Haag}

1957
Jaren duurt het voor de erfenis is afgewikkeld. Minke had alleen wat kleding bij zich toen ze op verlof ging; de inboedel van het gezin moet nu in Indonesië verdeeld worden tussen drie erfgenamen van wie er twee in Nederland wonen. Dat gaat zo maar niet. De betrekkingen tussen Nederland en Indonesië zijn ernstig verslechterd door wat in de Haagse wereldpolitiek 'de kwestie Nieuw Guinea' heet. De communicatie tussen beide landen, per brief, per boot, per telefoon, verloopt uiterst moeizaam. De contacten van Minke met haar oudste zoon zijn minstens zo stroef. Geharrewar over de het vruchtgebruik van de spullen van haar man, zijn vader. Door het uitblijven van het eerherstel is de blokkade op Fredriks vermogen nooit opgeheven. En Indonesië reageert scherp op elk vermoeden van kapitaalvlucht uit het land. Maar dit persoonlijke niveau voelt ernstiger. Er is zelfs onduidelijkheid over de recente inhoud van de inboedel. En waar is haar Gero-zilver gebleven? Ergens in 1956 komt uiteindelijk het formele dossier uit Indonesië. Het houdt niet over, letterlijk. Minke overlijdt anderhalf jaar later, nauwelijks 55 jaar oud, op 26 mei 1957, nagenoeg armlastig.  

 

 

1903