Indisch Wetenschappelijk Instituut
 
E.A. Groenewout (1895-1961)


{1915: Surabaya, Indonesië}

1895
Ze wordt in Bojolali, Midden-Java geboren op 30 juni 1895 als Edewardine Agnes Groenewout, maar ze wordt natuurlijk Anjès, of Njès genoemd. Haar vader was een militair uit Mechelen, België, haar moeder Catharina Maria was een meisje Prud'homme de Lodder. Na Anjès worden nog twee zusjes geboren: Dien en Lies. Maar haar vader sterft jong en ze komen tijdelijk in een weeshuis terecht. Gelukkig hertrouwt haar moeder met 'vader Thomas Scheers, "een dubbele achternaam" en dan krijgt ze er nog drie broers bij: Jan, Johan en Adriaan. Terwijl rond Mechelen WO I woedt, trouwt Anjès met Victor Morjan (Modjokerto 22 november 1891 - Ngawi 30 juli 1945) en komt in de suiker terecht. Haar oudste drie meisjes, Irène (1916-1943), Yvonne (1918-1983) en Thora (1919-2004), worden geboren op de suikerfabriek Tjoekir bij Djember, Oost-Java.

       {1927:Yokjakarta, Indonesië}

1922
Haar man wordt overgeplaatst naar Djocja, Midden-Java. Hij wordt daar 1e machinist, een ouderwetse benaming voor Hoofd Transport, de baas van het rollend materieel op de onderneming. Daar, aan de voet van de Merapi, op en rond de suikerfabriek Medarie, zal het het grootste gedeelte van haar Indische leven zich afspelen. Ze baart nog twee dochters, Edwine (1922-1927) en Lygia (1924), maar Edwine zal er op 2e Kerstdag in 1927, net vijf jaar oud, aan difterie overlijden. Verbijsterd van verdriet laat Anjès haar hele zo zorgvuldig opgebouwde aanplant rozen plukken, om mee te geven aan haar kind in haar graf. Ze kweekt daarna nooit meer ene roos. Wel de wonderlijkste orchideeën. Ze is er befaamd om.

 {1931:Yokjakarta, Indonesië}

1929
Op Medari leidt ze het leven van de vrouw des huizes in gegoede kringen. Ze begint haar dag heel vroeg, om vijf uur met koffie toebroek op het achterplatje. Als haar man naar zijn werk is en de oudste kinderen naar school, neemt ze haar sleutelmandje en geeft de rijst uit voor die dag. Daarna overlegt ze met kokkie wat er van de pasar moet komen. Ze gaat zelf, ze kan goed tawar, en ze houdt ervan 'iedereen' regelmatig te zien en gegroet te worden door bekenden. Ze kookt ook zelf, Indisch en Hollands eten. De middagmaaltijd bestaat uit twee gangen: aardappelen, biefstuk en groenten, en daarna een rijsttafel met nooit minder dan 12 toespijzen. 's Middags ontvangt ze of legt ze visites af; ze heeft een auto uit Europa. Of ze bezoekt zieke arbeiders van de fabriek en de vrouwen die net bevallen zijn. Haar kennis van kruiden, obats en pidjitkunst is vermaard. 's Avonds haakt ze antimakassars en leert ze haar kinderen de cabaret- en stamboelliedjes van haar tijd: Alida K.A.K. Pittelstokkie van Kandij en Een haring beminde een oester en Moeder geef me een paar centen. Of ze speelt majong met haar vriendinnen van de onderneming, voor kleingeld natuurlijk, terwijl haar man en zijn collega's in de achtergalerij een potje whisten of een robbertje bridgen.                       

{1929:Scheveningen, Nederland}

1938
Op groot verlof in Holland woont ze met haar kinderen en baboe T'n in Den Haag, terwijl haar man Europa "doet". Haar oudste kinderen zitten op school "bij de nonnen" en als haar man thuis komt uit Brussel of Parijs maken ze uitstapjes naar de pier van Scheveningen of ze bezoeken gerepatrieerde vrienden. Als ze weer zwanger wordt, staat ze erop vervroegd terug te gaan naar Indië. Op Medari is immers neneh Darsan, haar vriendin en vertrouwelinge, die haar bij alle bevallingen hielp en met wie ze de kennis deelt van kruiden, medicijnen, obats en pidjit om het gezin gezond te houden. Haar jongste dochter wordt in 1930 geboren, de dag na hun terugkomst op 29 april. Tot haar ongerustheid wordt in 1938 haar oudste kleindochter in een ziekenhuis in Djocja geboren, ze kon dat niet voorkomen, "ah, een Hollandse vader toch". Ze berust er in dat de Hollandse schoonzoon niets van al dat "gedoe" van Inlandse vroedvrouwen wil weten.  Sudah al: ze heeft een kleinkind! 

{1946:Yogjakarta, Indonesië}1943
Ze heeft 8 kleinkinderen als de oorlog uitbreekt. Alleen Irène met haar vier kinderen en Yvonne met haar twee jongens slagen er in naar Medari terug te komen als Japan Indië bezet; Thora zit met haar twee kleintjes "vast" op Sumatra. De schoonzoons zijn in krijgsgevangenschap. Dochter Irène sterft aan het begin van de Japanse tijd aan "een hartfout"; haar man is uitzinnig van verdriet, hij weigert urenlang de graftombe te verlaten. Dan krijgen ze het bevel van de Jap om de fabriek te verlaten, alleen haar man moet blijven om de suikerfabriek draaiende te houden. Anjès trekt met haar grootgezin van 5 volwassenen en 6 kinderen in bij de familie Weijnschenk in Djokja. Om aan geld te komen verkoopt ze de uitzetten van haar jongste dochters. Met het papiergeld vult ze de goelings van haar kleinkinderen op, zo komen ze de Japanse tijd door. Begin 1945 hoort ze dat haar man Victor is knijp gezet in Ngawi. Net voor de bom valt zal hij door uithongering bezwijken. Anjès raakt apathisch. Het is haar dochter Yvonne die het heft in handen neemt als het hele gezin met een paar duizend andere Indo-Europeanen gedeporteerd wordt naar het Istemewakamp op het terrein van de voormalige suikerfabriek Barongan. Het is weer oorlog. Djokja ligt in Republikeins gebied en alle sympatisanten van de Hollanders worden in kampen bij elkaar gezet. Pas na ruim twee jaar worden ze in 1947 ontzet en per trein getransporteerd naar Batavia, dat nog in Nederlandse handen is. 

{1951:Amsterdam}

1951
In Batavia valt de grootfamilie uit elkaar. De vier kinderen van dochter Irène worden door het Rode Kruis naar hun vader naar Makassar op Celebes overgevlogen, ze zullen elkaar jaren niet zien. Haar jongste broer Adriaan blijkt op de Junio Maru te omgekomen. En waar is Thora toch? Thora en haar kinderen zaten op Sumatra in allerlei Jappenkampen, maar werden door de Gealieerden in 1945 op de boot naar Nederland gezet voor recuperatieverlof in Holland. Nu keren ze behouden terug naar Indië. Anjès gaat met het grootgezin in Bandoeng wonen, in het huis dat ze voor de Japanse tijd met haar man kocht. Van de SF Medari ontvangt ze een klein pensioen, nog geregeld door haar man die "bij de IEV" was. Maar ook dochter Yvonne heeft haar man terug gevonden en nu vertrekt zij juist weer naar Holland. Op verlof, denken ze, maar 't zal blijken voorgoed te zijn. Ook haar vijfde dochter trouwt met een totok, en zal in 1950 repatriëren. Op aanraden van haar schoonzoon in Nederland, die de politieke toekomst in Indonesië niet vertrouwt, verkoopt ze in 1950 haar huis en stapt ze, zonder haar derde dochter en de kleinkinderen, maar samen met haar jongste dochter uiteindelijk zelf ook op de boot naarHolland.                             

{1960:Harderwijk, Nederland}

1963
In Holland vindt bij stukjes en beetjes een grote reünie plaats, nu de 'kwestie Nieuw Guinea' alle normale betrekkingen met de nieuwe Republik Indonesia onmogelijk heeft gemaakt. De meeste Indische mensen trekken weg uit de voormalige kolonie, noodgedwongen, of ze blijken na verlof in Nederland geen re-entry permit te krijgen, zoals haar schoonzoon overkomt. In pension in Epe loopt ze op straat toevallig de familie Glaasner, oude vrienden uit Indië, tegen het lijf. Meneer Glaasner is nu directeur van een fabriek in Harderwijk en daar is ook werk voor haar kinderen. En nu die een baan hebben, krijgen ze ook een huis toegewezen. In het dorp verderop blijken de kinderen van dochter Irène te wonen met hun stieffamilie. Zelfs dochter Thora heeft met haar kinderen de overtocht gemaakt en woont nu in Holland, in Zeist. Ze ontmoet ook weer haar besan: de moeder van haar schoonzoon met wie ze tot haar dood bevriend zal blijven. Ze bewoont een eenvoudige bovenwoning in Harderwijk net buiten het centrum, waar ze tot verbijstering van de huisbaas de bezemkast weer tot badkamer terugtovert en waar de koperen Chinees op de schoorsteenmantel zijn afgunst wekt. Ze is al snel minstens zo befaamd als op Medari. Halte of geen halte, de busschauffeur stopt wanneer zij er in of er uit wil; ze kent weer 'iedereen' en iedereen groet haar. Ze is nog steeds beroemd om haar obats en pidjit, om haar sambalgoreng lever. En bij al haar kleinkinderen om haar dreigement: Ajo, als je niet zoet bent, knipt oma je oren af. In 1961 wordt ze ziek en voor herstel naar een sneu bejaardenhuis overgebracht in het gehucht Ewijk. Dat type regiem overleeft ze echter niet. Ze ligt begraven in Harderwijk. In vreemde aarde. 

1895