Indisch Wetenschappelijk Instituut
 
M.P. Obermayer (1947)


              {1910:Pelantungan} 

1910
Waar is ze gevonden? vragen oudere Indische mensen automatisch als ik vertel dat mijn moeder Julia heette en jarig was op 30 april. Meisjesvondelingen kregen de naam en geboortedag van prinses Juliana en de achternaam van hun vinder. Mijn moeder was gevonden in 1910, als baby, ergens bij Semarang langs de kant van de weg, in de armen van haar dode moeder. Ze had witte vlekken, dus werd ze ondergebracht in de leprakolonie daar in de buurt, in een pleeggezin. Toen zij geen lepra bleek te hebben, kwam ze in een nabijgelegen tehuis. Haar moeders naam ken ik niet, en ook mijn opa is onbekend. Heel veel later vertelde een oude verzorgster van mijn moeder mij, dat hij waarschijnlijk een 'native' Amerikaan was! Mijn andere oma, de moeder van mijn vader, heette Sani, dat betekent Verhevene. Zij is ook in 1910 geboren, net als mijn moeder, maar dan op Sumatra.Haar vader was kepala kampong van een dorpje in de buurt van Padang. Amper 13 jaar werd ze meegegeven aan de Duitse-Joodse KNIL-luitenant Saul Eduard Obermayer. Ze kreeg een pop mee en reisde met hem door de Indische Archipel, totdat hij haar - zwanger - terugstuurde naar haar kampong. Mijn vader Paul Wolfgang Obermayer (Padang 7 juni 1923 - Nederland 14 november 1999) is daar geboren. Toen hij een jaar of zes was, werd hij in een kindertehuis van de Stichting Vincentius in Buitenzorg geplaatst. Nooit vergat hij hoe zijn moeder hem bij zijn vertrek stond na te kijken, haar pop in haar armen. Zij kwam regelmatig naar hem kijken, stiekem, uit de verte, want het mocht niet. Een keer slaagde zij er in hem een dubbeltje in de hand te drukken, dat was op de pasar. Maar het werd afgepakt.

                    {1942:Pelantungan}   {1947:Pelantungan}     
                                 {1948:Pelantungan}

1947
Vlak voor de oorlog kreeg mijn vader te horen dat hij naar de leprakolonie Austina moest in Pelantungan, op Midden-Java. Hij had verdachte witte vlekken op zijn huid. Zonder afscheid te nemen van zijn vrienden vertrok hij midden in de nacht en liep en liep en liep; overdag hield hij zich schuil. In Austina werd hij opgenomen op de Indonesische afdeling, maar na een maand overgeplaatst naar de afdeling voor Europeanen. Vlak daarna werd het oorlog, en de Jappen blokkeerden de toegang van medicijnen, dus hij kreeg pas na de oorlog medicijnen om zijn ziekte te bestrijden. Na de capitulatie ontmoette hij mijn moeder Julia (1910 - 7 december 1995). Ze was voor de tweede keer weduwe en beheerde een kleine koffietuin. Tijdens de bersiap hielp hij haar naar de kolonie te vluchten; daar waste ze de lijken van de aangespoelden uit de rivier. Ik heb pas veel later begrepen hoe angstig die tijd was. Ze trouwden en ik werd geboren op 6 september 1947, mijn zusje twee jaar later. Ze waren arm; mijn babykleertjes werden gemaakt van linnen dat ze van boeken afweekten. Ik had geen lepra, dus toen ik bijna een jaar was moest ik naar een katholiek kindertehuis in Kebondalem. Ik bleef daar tot mijn vierde jaar, al die tijd sliep ik in een te klein babybedje. Mijn moeder kwam soms op bezoek.

{1951:Kebondalem}  {1950:Kebondalem}

1952
Op een dag werd de hele Europese afdeling van de kolonie op De Groote Beer naar Holland gezet, zo'n 70 mensen. Mijn ouders, mijn zusje en ik moesten ook mee, we reisden als dekpassagiers. Die foto. Ik sta naast mijn vader, mijn moeder op de achtergrond, gebogen over het bedje van mijn altijd zieke zusje. Die intense verlatenheid .... Pas veel later heb ik die kunnen verwoorden.We kwamen aan in Rotterdam. Heel veel blote benen in zomerschoenen ..., guur weer ..., de trainingspakken van het Leger des Heils die we kregen uitgereikt... Mijn vader ging eerst in quarantaine en daarna door naar de leprakolonie in Heerde op de Veluwe. Wij gingen naar een soort gevangenis, onze papieren klopten niet of zo, ik herinner me een klein kamertje waar we wel een week zaten. Toen gingen we van contractpension naar contractpension en uiteindelijk ook naar Heerde. Prachtig was het daar! Bos, weilanden, kleine witte huisjes, de kruidenier kwam aan de deur. Maar ik had geen lepra dus ik moest naar Huize Imelda in Arnhem, een kleutertehuis. Daar was was juf Koppes, zij vond het niet erg dat ik niet sprak. Ik kon wel praten, maar ik deed het niet meer. Ik had m'n duim in m'n mond, en met dezelfde hand hield ik haar rok vast; waar zij ging, ging ik ook.

{1952:Indische Oceaan}  {1952:Heerde}  

1953
Op m'n zesde moest ik naar het Maria Internaat in Amersfoort. 'n Sadistisch Universum. Er was een lieve poetsnon die mij na erge straf een glaasje rum gaf en een bejaarde non die mij een winterjas gaf. Maar hun rang was te laag om mij te kunnen beschermen tegen de nonnen die het op mij voorzien hadden. Die mij verwaarloosden, ernstig mishandelden en ook seksueel misbruikten, vooral dat laatste zonder getuigen. Mij, en enkele anderen, hoeveel precies weet ik niet, de meeste slachtoffers zwijgen nu nog, en natuurlijk waren er - meestal - geen getuigen bij. De nonnen maakten mij wijs dat het straf was, dat het verdriet van mijn ouders, en de ziekte van mijn vader die niet beter kon worden, kwam door mijn slechte karakter. In hun rapportages stond dat ik zwakbegaafd was. Ik was elke dag bang, op mijn hoede en had doorlopend pijn. Die bedreigingen! Ik moest alles verzwijgen, anders zouden mijn ouders teruggestuurd worden naar Indonesie. En dan nog... wie gelooft een "ondankbaar kind"? Ik had een voogd via de Gerepatrieerden Zorg, meneer de Jong. Zelfs hij geloofde me niet! Ik bleef zitten in de 3e, ging naar de ULO waar ik me kapot verveelde en moest toen naar de Huishoudschool. Nog meer verveling. Alleen tijdens de vakanties leerde ik. Van Oom Bloem die ook in de leprakolonie woonde. Hij had geen vingers. Met zijn vingerkootjes speelde hij Beethoven op de piano! Hij leerde me vrij denken, wetenschappelijk denken, kijken, naar de natuur vooral. Dat gaf mij kracht. Mijn zwijgen, mijn angst, mijn schuldgevoel tegenover mijn ouders, had natuurlijk invloed op mijn gedrag. Mijn moeder, toch al wanhopig door de oorlog, werd er nog wanhopiger van, en ook wel agressief, maar dat had ik liever dan alles vertellen en hun verdriet nog groter maken. Mijn vader bleef ontoegankelijk. Veel later pas vertelde hij mij ook misbruikt te zijn, door een frater in Bogor. Kijkend naar al die vluchtelingen nu, voel ik weer die angst: zonder rechten ben je niets. Maar ik tekende, en ik schreef, in kleine schriftjes die de nonnen verscheurden als zij ze vonden. Soms las ik er uit voor, dat heeft andere meisjes nog geholpen om ook krachtig te zijn. Dat hoor ik veel later, dat wist ik toen niet.

{1953:Amersfoort}
                                {1977:Enschede}
{1958:Amersfoort}

1968
Het hield mij overeind: schrijven en tekenen. Maar op m'n 20e woog ik 37 kilo, werd ik zwaar depressief, suicidaal zelfs en liep weg, met iemand die ik kende van de soos in het parochiehuis. Nog meer in de war kwam ik wat later terug in het internaat; kort maar, want halverwege mijn zwangerschap moest ik op kamers. Mijn voormalig leraar Nederlands hielp me door die tijd heen. Op een dag stond ik aan de wallekant van een gracht, wanhopig: ik zou naar een tehuis voor gevallen meisje gestuurd worden om te bevallen. Opeens voelde ik de haak van een paraplu om mijn enkel! Die was van een juffrouw van de Huishoudschool van vroeger. Zij had mij herkend, en mijn situatie; ze nam me mee en wees me op een tehuis voor ongehuwde moeders bij Arnhem. Ik heb de nonnen gechanteerd, zodat zij dat tehuis zouden betalen. Ik mocht er naar toe, maar werd voor de keus gesteld: de baby vrijwillig afstaan of gedwongen. Ik koos voor vrijwillig. Ik wilde de cirkel van pijn waarin ik zat opgesloten doorbreken, ik wilde mijn kind beschermen tegen mijn pijn, mijn woede, mijn keuze om wel of niet te kunnen leven. 

 {1977:Enschede}     {2001:Amsterdam}    {2016:Amsterdam}

1977
Dat niemand mij wilde, dat iedereen dacht dat ík de gek was, dat schonk mij nu een enorme vrijheid. Ik hoefde aan niemand verantwoording af te leggen. Koesterde maar één enkele morele opvatting: mensen geen pijn doen. Ik weet uit ervaring dat er altijd goede behulpzame individuen zijn, die je een hand reikten. Maar in het algemeen geloven in het goede van de mens als soort... nou nee! Ik had een verboden boek meegejat uit het internaat en droeg het als een schat bij me: De wereld een dansfeest van Arthur van Schendel. In Enschede woonde ik in een vrouwencommune met Inez Marijnen. Via haar leerde in allerlei kunstenaars kennen uit het hele land, Zwarte Harry, Engelbert. Ik vertrok naar Amsterdam. Vanaf toen droeg ik de naam die mijn moeder mij had willen geven, maar die de autoriteiten niet hadden toegestaan: Merapi.Voortaan was ik gek en vrij. En kunstenaar. En schrijfster. En dichteres. Ik leerde Teguh Ostenrik kennen, later een beroemd kunstenaar in Indonesie, we schaterden om onze achternamen. Ramses Shaffy zong eens een van zijn liedjes voor mij dat mij op het lijf geschreven leek. Zie je: er zijn altijd mensen die dat gevoel van verlatenheid herkennen. Bij al te grote pijn ging ik lopen, meestal als Amsterdam nog sliep. Eens kreeg ik van Willem Sandberg een onooglijk papiertje dat hij voor mij had opgeraapt "om die pijn van je te verzachten". 

 

                  {2017:Amsterdam}

2016
Nooit gezond, en met een verleden dat op allerlei manieren blijft spoken. Ik loop nog steeds bij voorkeur ´s nachts. Dan verzamel ik spulletjes voor mijn collages, dat troost. Ik heb voor mijzelf een heerlijk en spannend leven opgebouwd. Ik heb mijn kunst internationaal kunnen presenteren. Maar het kunstenaarschap is voor mij nog steeds niet 'gewoon', het is elke dag weer een geschenk. In 1990 ging ik naar Indonesie, op zoek naar, ja naar wat... die splinters moesten uit m´n ziel. Ik heb gezien waar ik vandaan kwam. Toen Juliana overleed, de echte, de koningin, in 2004, ben ik naar Den Haag gegaan en heb heel lang in de queue gestaan voor het condoleanceregister. Bij haar baar heb ik afscheid genomen, van ... ik denk, van mijn voorouders, van mijn voorgeschiedenis. Niet om te vergeten, maar ik accepteer het nu. In 2010 meldde ik me bij het Meldpunt Seksueel Misbruik en Mishandeling. Ik won beide rechtszaken. Dat stemde tevreden. Ter overwinning vierde ik onlangs met een groot aantal kunstbroeders het grote Feest der Onafhankelijken. Want als ik iets ben, ben ik dat: Onafhankelijk!   

 

 

 

 

 

 

 

 

1947  
 
1947